Stamboom Taverniers

René Heylen

 

terug naar gezin René Heylen x Marie-Rose Weets

naar het doodsprentje (foto)
naar het doodsprentje (tekst)
naar foto René Heylen als 25-jarige (1917)

naar foto René Heylen op kantoor in Evergem (1914-1918)
naar het trouwboekje (huwelijk)
naar het trouwboekje (kinderen)
naar het heldendicht

doodsprentje (foto)

doodsprentje (tekst)



pagina gewijzigd op 26 juni 2002

naar startpagina

René Heylen 25 jaar

René Heylen op kantoor in Evergem (1914-1918)

trouwboekje (huwelijk)

trouwboekje (kinderen)

 

Heldendicht toegewyd aan den Heer R.Heylen
Jan. 1916
gedicht door
Henri Jaejrs

Ziehier een prachtig exemplaar
Van 't onbekommerd jonkmansleven
Geen lasten die hem drukken zwaar
Niets waar hij moet voor beven.
Wyl huisvaders werken, zorgen,
Denken op den dag van morgen
Gaat onze vriend er eentje snappen
En gaat ook wel eens op zyn lappen.
Van al de jongens uit de Mess
Waar 't eens zoo leutig was
Blyft hy alleen nog van de zes
De Laatste van dat wonder ras.
Na lang zoeken en probeeren
Om ergens kunnen te logeeren
Heeft hy gevonden wat hy zocht
Wat moeite ook 't hem kosten mocht.
Nu is hij waarlyk goed gevlogen
Hij stapt gezwind al naar de brug
De wind soms voor, soms in den rug
Komt hy naar 't bureel getogen.
En wat ook niet is te ontkennen
Dat is dat hy naar Gent kan rennen.
En .. dat kunt ge toch wel denken
Om meisjes lief te kunnen wenken.
O! meisjes zyn er veel
Ik wil er noemen slechts een paar
Zy zyn voorwaar niet ver te zoeken
En zitten in geen kant of hoeken.
Zie eens by Verbauwen
Wat frische, jonge vrouwen
Wat verder by kloprogge
Zyn er schoone, fyne en ... logge.
Ook te Somergem en Evergem
Lovendegem en Wondelgem
Zyn er die gaarne trouwen.
Dan is er ook nog eene blonde
Een dikke naar het schynt
Die verdient nog menig cent
Met onderwys te geven.
Maar ach is't nu geen zonde
Ik geloof dat 't kind verkwynt
En niet zal blyven leven ....
Reneetje voelt zyn hart niet beven..
Waar ze woont kan ik niet zeggen
't Is ergen(s) tuschen Gent en Bregge
Verbeur O vriend uw vryheid niet
En laat u nooit verleiden
Om u te leggen aan een band
Al is hy nog van zyde.
Nu gaat ge als ge wilt
Komt thuis wanneer 't u past
't Zy vroeg of laat of .. niet.
(Z') is er niet die iets verbiedt.
Om uit te gaan met eenen makker
Is hy ook een rakker
Vraag dat maar aan vriend Maurice
Die weet het zeker en gewis.
Ze waren goed gedaan dien keer
En liepen waggelend heen en weer
Al lachend, zingend om ter meest
Want ze hadden hier en daar geweest.
Den volgenden morgen; was't zoo meen ik
Dat vriend René kroop uit zyn kooi
Met aan den hals nog zynen strik
En in zyn vest een valsche plooi.
Een ander maal, 't is lang geleden
Kwam hy per velo afgereden
Van eene reis op smalle paden
Met een van zyne kameraden.
Hoe dat nu kwam kan ik niet zeggen,
Maar ze wisten 't overleggen
Dan (lees Dat) ze beiden 't roer verloren
En rolden samen in de gracht.
't Is nu niet om hem te honen
Dat ik alles zoo beschryf
Maar enkel om te tonen
Dat ik niets en overdrijf,
Als ik beweer dat onzen vriend
Het schoonste leven lydt.
Maar in menschenfoppen is hy sterk
Vraagt dat maar in 't ronde
Valt er te doen een sloeberwerk
Dan ligt hy niet gebonden.
Dan klaart zyn blik - dan blinkt zyn oog
Dan zwelt zyn brede borst omhoog
En zonder aarzelen vindt zyn brein
Een grap, een poets, 't zy groot of klein.
Ik wil u daarom iets verhalen
Wat hy eens deed al zonder spyt
't Was waarlyk buiten alle palen
't Gebeurde in den zomertyd.
'Nen schoone keer gingen wy visschen
't Was nacht, een schoone stille nacht,
Renéetje zou ons wel verfrisschen
Dat was voorwaar een schoon gedacht.
Hy had een fleschje meegebracht
Gevuld, zei hy, met kralend nat
Om binst het nachtlyk werken
Ons maag een beetje te versterken.
Wy waren hhogst content,
Dat hoeft ge niet te vragen,
Wy zeiden "Wat een vent"
En wat een buitenkansje
Maar ja René die wou weer plagen
En lerde on(s) een ander dansje
Na lang ons te hebben gemaald
Geprikkeld te hebben ons geduld
Werd 't flesche bovengehaald
En voorzichtig de glaasjes gevuld.
Wij waren hoogst tevreden
En wipten in een keer
Het gensche teugje binnen
Maar ach(t) 't zou ons berouwen
Nauw was het in ons lyf
Of onze ogen stonden styf
Wy hadden gehad te veel vertrouwen
In onzen braven heer
In plaats van lekkeren Hoorbeke
Om te beloonen ons geduls
Had hy vol booze streken
Met zure azyn de flesch gevuld.
Ge moet niet vragen of hij lachtte
By 't zien van onze vieze muile
Wy lachtten ook maar 't was wat groen
Wy'leken meer op uilen
Maar doet hy poetsen, zyn hart is goed
Tot diensbewyzen steeds bereid
Vinden wy hem 't allen tyd
Gereed om iedereen te helpen
En tranen, ook meisjestranen
Weet hy zoo goed te stelpen.
Ook hy kreeg eerst gedacht
Van aan onz dappere helden
Gevangen in het vreemde land
Een weinig troost te zenden
Uit 't lieve schoone vaderland
Kunt ge my dan verwyten
By 't hooren van zyn helden feyten
Dat ik begroet, bezing by wylen
Ons aller vriend Reneetje Heylen.

R oem dus met my, O vrienden
E en ware goede makker
N ergens kunt ge dat nog vinden
E en jongen steeds zoo fel en wakker
H y is ons aller ware vriend
E en brave medemaat
Y verig steeds aan 't werk
L igt hy waar hy niet staat
E n laat zich heel gemakkelyk zwieren
N aar oude en nieuwe en vuile pampieren.

Namens de Feestcommissie
De Schryver
G.M.B.H.